maart 2020
1. Een ongekende toestand
Vorige week dinsdag was ik met mijn dochter in het Rijksmuseum. Het was er ongekend rustig. Op vrijdag stond in de Volkskrant een foto van de ontvangsthal: glanzend, leeg, geen mens. Het museum gesloten.
Op donderdag zou ik naar Maastricht reizen: ik had kaarten voor een dansstuk waarbij twee vrienden muziek zouden maken. In de middag, na de persconferentie van premier, minister en RIVM-voorman, kwam de afzegging van het theater. Aan de telefoon sprak ik mijn vriend, een van de twee muzikanten. Hij was ontdaan, machteloos. Niet alleen deze voorstelling, maar al zijn optredens voor de komende tijd waren stilgelegd. Weg inkomsten, weg focus. Ontreddering.
We zijn het weekend voorbij en de stilte heeft zich verder uitgebreid. Onderwijs gestaakt, bibliotheken, theaters en andere instellingen dicht, café’s en restaurants gesloten. Het openbare leven, het altijd op volle toeren draaiend mechaniek, ligt plat. Vreemde leegte in de straten. Kinderen voetballen en ravotten in de achtertuin.
Zondagmiddag wilde ik naar buiten. Al was de wind stevig en koud, toch een uur op de fiets. De wijk uit, fietspad weg van de stad. Dennen, velden, boerderijen, dorp in de verte. Oef, harde tegenwind. Tempo terugnemen, gestaag doorgaan. Af en toe een wandelaar voorbij. Weer een bosrand, fietsen in de luwte. En dan vanaf een bepaald punt, eindelijk wind in de rug, lekker draaien, vaart maken. Het fietspad een lange rechte tunnel voor me, onder elzen en kale eiken. In de berm bruin afgevallen hout, met hier en daar kleurige flitsen, paars bloeiende maagdenpalm, het geel van paardenbloemen. Boven mijn hoofd het melodieuze zagen en ritmisch piepen van mezen… Een merel hipt over het asfalt.
Ik voel hoe dit me lostrekt, mijn zintuigen nieuw maakt, bevrijdt uit de zware wolk die over de stad hangt en daar het leven, denken, doen en laten in zijn ban houdt. Hebben we geen nieuwe zintuigen nodig? Een leeg en onbevangen gemoed, vrij van angst en dwingende gedachten?
Ik kom terug de stad in, voel me verjongd. Maar ’s avonds zit ik er weer midden in. Telefoongesprek, elkaar aanmoedigen: heb geen angst. Maar ja, dat alleen al toont de dreiging. En de grappen van Arjen Lubach op tv (echt goed!) laten de onrust weer verhevigd opkomen uit het bedje van maagdenpalm en paardebloem waarin ze even had liggen sluimeren.
Dit hebben we nog niet meegemaakt. Het is een aanslag (waar vandaan… een losgeslagen, ongrijpbare onder-natuur?) op de maatschappij zoals we haar kennen en op ons door dit systeem gevormd wereldbeeld.
Het doet me denken aan Nine-Eleven met de instorting van de Twin Towers. Ook toen drong plotseling tot je door: dit zou wel eens het einde van een periode kunnen zijn, vanzelfsprekendheden die voor onomstotelijk werden gehouden gelden niet meer. In die dagen hadden we nog een ontsnapping (al bleek ook die al spoedig niet meer houdbaar): het gebeurde aan de andere kant van de oceaan. Nu is het onheil overal, in je eigen land, je eigen stad, je eigen straat. En de vijand is onzichtbaar, hij kan zich hebben genesteld in een hoestende voorbijganger.
Het is een ontregeling waar de plotseling invallende winters uit het verleden en de tot nog toe bekende griep-epidemieën kinderspel bij lijken. Enerzijds is er het snel stijgend aantal zieken die thuis zitten of in de overbelaste ziekenhuizen liggen. Er zijn de mensen die ons ontvallen. En er is de onzekerheid en angst van velen.
Anderzijds zijn er de elkaar opvolgende (‘opschalende’) maatregelen van de overheid. Deze blijkt nu meer dan ooit uit gewone mensen te bestaan, weliswaar professioneel bedreven in het politieke spel en het nemen van bestuursmatig verdedigbare beslissingen, maar belaagd door dezelfde onzekerheid als ieder ander op dit moment. Slagvaardig bestuur maakt plaats voor aarzelen, redeneren, tasten in het duister. Maar zou het anders kunnen? Deze omstandigheden zijn hoogstens in science fiction-boeken te vinden. Geen opleiding of voorafgaande carrière bevat er scenario’s of oefenmateriaal voor. En eigenlijk komt nu vol in het licht te staan wat altijd al zo was: samenlevingen worden geregeerd door eenvoudige stervelingen. Het hebben van macht is geen garantie voor het verkeren in een hoger bewustzijn. Alleen in autoritaire en autocratische systemen kan het geloof daarin er met harde middelen worden ingeramd.
Dinsdagavond 16 maart sprak premier Rutte de burgers van dit land toe. Het werd mij (en aan de reacties bij Mathijs van Nieuwkerk op tv en bij Lex Bohlmeyer op radio 4 te horen, was ik niet de enige) warm om het hart, te horen hoe het bestuurlijke tasten toch een zicht op de situatie oplevert dat realistisch is, nuchter en tegelijk menselijk en betrokken. Sociale onthouding, (flexibele) discipline, we komen er niet langs. En tegelijkertijd klinkt er kameraadschap door bij deze vaak wat luchthartig opererende leider. Solidariteit, het besef van gezamenlijkheid en deelgenootschap, is wat we nu (en wanneer trouwens niet?) nodig hebben. Het was aanwezig in zijn woorden.
Hartverwarmend ook is de golf van inzet en betrokkenheid op elkaar, van creatieve ideeën die deze dagen op gang blijkt te komen. Vele initiatieven zien het licht. Onder de laag van de bekende maatschappelijke routine, zo gekleurd door de kille adem van neoliberalisme (‘ieder voor zich, winst voor de sterksten’), roert zich iets dat er kennelijk altijd wel zat, maar te weinig kans kreeg zich te manifesteren. We zien elkaar en voelen, ook buiten de privé-sfeer, meer voor elkaar dan de maatschappelijke machinerie leek toe te staan. Zou het kunnen dat er, juist in deze crisistijd, hoopvolle uitzichten ontstaan?
En de sector van kunst en cultuur die zo hard getroffen wordt, is zij in staat de klappen op te vangen? Is er wellicht nu een bijzondere taak voor haar weggelegd?
Quarantaine
Als nu alles onbereikbaar wordt
de wereld krimpt van aardbol
tot stad en omstreken, je straat
je eigen huis, de kamer,
het vreemde alleen bij je
binnen komt door radio, tv,
internet en, o wonder, de boeken
die je nog op zolder had, bewaard
uit oude tijden toen ze ongemerkt
je ooghoeken verlieten. Je kijkt weer
door het sleutelgat en de wereld
is terug zoals hij was, oneindig.
Herman Coenen
(gepubliceerd op www.brabantcultureel.nl)
2. Kunst en cultuur in dagen van crisis
Geel
Het is een moment
de citroenvlinder, wonderlijk
om te noemen – te koud nog,
te pril en voordat je de stoel goed
hebt gezet in het bad van zonlicht
dat je jezelf had toebedacht,
alweer verdwenen. Onrustige wind,
wolken, het woelt. Maar genoeg
dit kort stroboscopisch geel,
onbeslist waarheen, om de duizend
stemmen die het allemaal weten
te smoren. Met zijn frêle vleugels
fiere heraut van weinig en minder.
Herman Coenen
Ik zit in de tuin te schrijven. Rondom gonst en ronkt de stad, maar minder luid dan gewoonlijk. (Er wordt gerapporteerd: de lucht om ons heen wordt schoner.) In de aan elkaar grenzende tuinen, op schuurtjes, in struiken en bomen zitten vogels te roepen, uitbundig. Deze concertzaal gaat niet dicht. Ze lijken zelfs luider en vrolijker te klinken nu de menselijke economie in een trager tempo draait, op vele plaatsen hapert. Het is een vreemde paradox: het maatschappelijk groeisel laat de bladeren hangen, terwijl de natuur op openbreken staat. Herman Gorter, je schreef het in 1888, mogen we je vandaag weer aanhalen?
‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht –
In huis was ’t donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in het raamkozijn.
Dan blies een jongen als een orgelpijp,
De klanken schudden in de lucht zo rijp
Als jonge kersen, wen een lentewind
In ’t bosje opgaat en zijn reis begint.’
Is het onbeschaamd, nu zulke hoopvolle regels te citeren? Of deze luchthartige, van Pierre Kemp:
Excuse
Ik ben niet gekomen om er te komen,
ik ben er maar zo’n beetje heengegaan,
omdat langs de weg zulke hoge bomen
boven zulke kleine bloempjes staan.
Maar nu ik hier sta, nu… ik erken,
dat ik werkelijk gekomen ben.
Poëzie, kunst, op welk moment ze ook maar tot je komen, er ligt vrijheid in geborgen. Als kinderen die blijven spelen, zelfs op de puinhopen van gebombardeerde huizen (zoals ik onlangs zag in de film ‘For Sama’, gemaakt in Aleppo in 2016). Ze nodigen je uit en verleiden je, anders te kijken dan de omstandigheden lijken te dicteren.
Het huidige moment roept iets op dat we niet gewend zijn: leegte, afwezigheid van de vertrouwde drukte en haast. Leemte. Mensen zijn de richting kwijt, doelgerichtheid, het gareel van plichten en routines. We zijn onzeker. Wat is dit en waar gaat het naar toe? We weten het niet.
Natuurlijk wordt er vanuit de overheid hard gewerkt aan het overeind houden van sociaal-economische zekerheid. Het aangekondigde noodplan (dat herinnert aan het steeds maar weer onder de mat geveegde idee van een basisinkomen voor iedereen) moet getroffen burgers, bedrijven, werknemers en zzp’ers, inclusief de vele werkenden in de kunst- en cultuursector, financieel compenseren. Dat gaat – voorlopig – wel goed komen, als de instanties hun werk naar behoren doen.
Maar er is een andere, dieper liggende onzekerheid. En deze raakt aan de twijfel die de laatste decennia toch al is gegroeid: kan deze samenleving zo verder? Zijn de stijl en vormen waarin wij leven, werken, produceren en consumeren, niet alleen in het Westen maar wereldwijd, nog wel houdbaar? Gezien de problemen die groeiende zijn en alleen nog toenemen (klimaatverandering, vervuiling, energieschaarste, stijgende oceanen, voedseltekorten, toenemende droogte, volksverhuizingen, eenzaamheid en psychische malaise in urbane gebieden) zouden we de huidige crisis kunnen beschouwen en gebruiken als een oefening. Een oefening in wat? In anders leven.
Stilte, leegte. Ze zijn niet het boze fantoom dat we in ons dagelijks leven maar steeds proberen te ontlopen. Ze bevatten kostbare schatten. Wie nu oplet, ziet hoeveel beweging ze oproepen. Creatieve initiatieven gericht op wederzijdse steun en verbinding. Het uitdiepen van de stilte en haar positieve gaven in vele vormen van spirituele verdieping. En steeds weer: kunst, vaak met de moderne media als overgebleven doorgeefluik. Mensen grijpen naar boeken, luisteren en kijken naar muziek via radio, virtuele rondleidingen in musea via internet. Kunstenaars werken aan nieuwe ideeën. Of ideeën die al lagen te broeden, maar nog niet tot uitvoering kwamen.
En niet alleen professionele kunstenaars zijn actief. In vele huizen wordt de piano weer aangeraakt. Hoeveel
poëtische regels worden er deze dagen niet ongezien geschreven? Op hoeveel tafels liggen weer stiften, kleurpotloden? De oefeningen die ik mijn buren gisteren in hun tuin zag doen, het was een intens en vrolijk ballet op een levend, groen laken.
Stil zijn, niet weten, doelloosheid – het zijn de bronnen bij uitstek van de kunst. Cultuur, haar wijdere bedding en ons aller domein, komt in essentie voort uit het inhouden van de pas, stilstaan en om je heen kijken: waar ben ik, wat is deze werkelijkheid, wie zijn wij en waartoe bestaan we? Het is de vernieuwing die open gaat wanneer we het bekende en gebruikelijke niet continueren. Beiden, kunst en cultuur, groeien uit de spleten in de bodem, die we kunnen ontdekken als we ons durven overgeven aan niets doen en niets weten.
Wat geeft kunst ons? Exploratie, vinding, het aftasten van onbekende mogelijkheden. Hoe hard hebben we die niet nodig op dit moment in de geschiedenis? Hierin staat kunst op gelijke hoogte met wetenschap en techniek. En wat ze, meer dan beide laatsten, kan opwekken is een hernieuwd besef van ons menszijn, de kwetsbaarheid en de rijkdom ervan. Ze bevestigt onze gezamenlijkheid en verbondenheid met natuur, aarde, kosmos. Kunst helpt ons contact te maken met de wijde waaier van ons gevoel, onze intuïtie, het onmetelijke bewustzijn in ons en om ons heen, de bron waaruit alles voortkomt. In haar herleeft onze oorspronkelijke argeloosheid. Ze is verwondering. En steeds weer herinnert ze ons aan het eerste en het laatste: de liefde.
Muziek is het ultieme voorbeeld. Zij raakt iets onuitsprekelijks aan. Doorkruist de begrenzing van onze huid, geeft troost, bemoedigt, brengt ons in extase. Hoor hoe Lavinia Meyer op haar harp Philip Glass speelt, hoe Jeroen van Vliet in ‘Wait’ de piano streelt, hoor ‘My own king am I’ op de adem van Eric Vloeimans met zijn trompet. Laat Reinbert de Leeuw weer Bachs Mattheuspassie dirigeren, trek Mozart, Purcell, Hildegard von Bingen uit de kast. Luister naar Rabih Abou-Khalil of Anouar Brahem op de Arabische oud, naar Gurdieffs melodieën met de warme melancholie van de duduk, naar de liederen van Dowland, de mystiek van Arvo Pärt, de vreugde in ‘Pieces of Africa’ door het Kronos-quartet. Muziek voert je naar ruimtes vrij van pijn, angst of duisternis.
Kunst ontstaat. Een noodplan is in deze zin niet nodig. Het artistieke laat zich niet sturen en hoeft niet geregeld te worden. Het is het menselijk bloed dat kruipt waar het niet gaan kan, het wonder dat zich in ons voltrekt. Creatie zet zich door, ondanks alles, zelfs versterkt door de weerstand die ze ondervindt. Wat haar kan helpen bloeien, is erkenning van haar belang, waardering voor wat ze in dagen als deze voor ons doet.
Vurige tongen
We hebben een windvlaag nodig
weer een keer zo’n stormwind
van boven de wolkentempels
rechtstreeks uit de zon
die onze hoofden in brand zet
likkende tongen van vuur
uitslaand, dat niemand een ander
nog mis kan verstaan, harten
uit hun wanden worden bevrijd
zielen uit hun lijfelijke banden
wij alle talen spreken en allen
deze ene: poëzie.
Dat poëzie
de wereld te hulp mag schieten
ongewapend, ontwapenend, zonder
zucht naar wat dan ook. De veldheren
de schoolmeesters, de zakenlieden in ons
doen verwaaien,
onstuimige zee van argeloze min.
Herman Coenen
( Gepubliceerd op www.brabantcultureel.nl)
Bovenstaande twee artikelen werden in maart 2020 gepubliceerd op http://www.classic.nl