Herman Coenen's Blog

Poetry from my days

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Licht dat opwekt

Na een jaar (begin april 2020 – eind maart 2021) waarin ik vrijwel dagelijks een miniatuur schreef als persoonlijke spiegel van wat corona bracht, werd in de afgelopen maand mei het thema van donker en licht actief. Lang geleden sprak ik erover in mijn oratie ‘Lof der Lichtzinnigheid’ (UvH, Utrecht 1991). Het is nu meer dan ooit aan de orde. De eerste miniatuur daarover:

Reiken naar licht

Ik zit in de tuin. Aangetrokken door de zon heb ik, hoewel het nog erg fris is, een stoel droog geveegd, kussens er op gelegd, ben gaan zitten. En nu is hij weg, de zon. Er zijn grijze wolken voor geschoven. Een flinke partij, die blijft nog wel even. Maar verderop zie ik blauw. Volhouden dus.

Trouwens, in het grijze omhulsel is een gat opengegaan met schitterende lichte randen. Heel kort, het is alweer verdwenen. Het waait nauwelijks en toch is het daarboven voortdurend in beweging. Geen moment is hetzelfde.

Intussen schallen de merels van de daken.

Hier beneden tussen het groen en de zich weer naar zijn bloei omhoog werkende rododendron – oranje bloemen bevrijden zich meer en meer van hun doffe beschermbladen – staat een beeldhouwwerkje van roestig ijzer. Mijn vriend Ruud, de maker, gaf het mij jaren geleden in bruikleen. Het bestaat uit een rechtopgaande sokkel met daarop iets dat je een zetel zou kunnen noemen: een zitting op pootjes, een hoge rugleuning. Op de zitting rust een platte, van boven afgeronde kei. Hij is ingeklemd tussen de twee zijden van een kleine ladder, ook weer van ijzer, die leunend tegen de bovenkant van de rug schuin omhoog staat, richting de zon, die nu opeens weer door de wolken breekt. Juist dit, dit opengaande weldadig warme licht, zegt alles wat er van het beeldje te zeggen is.

Ik voel me vaak die kei onder aan de ladder. Maar soms kijk ik langs de sporten van de ladder omhoog, volg met mijn ogen waar ze heen leiden. En zit dan opeens op de bovenste sport, alles vergeten wat me daar beneden zo dwingend bezighield. 

Herman Coenen

Donderdag 6 mei 2021

Eenmaal weer in de aandacht blijft het thema in me doorspelen. Op allerlei manieren wordt het aangeraakt. Zoals door muziek. Een Chaconne van Leo de Klerk, gespeeld door pianiste Marietta Petkova en onlangs door haar op een cd-single uitgebracht (https://www.mariettapetkova.rocks) leidde tot dit gedicht:  

Et lux

Licht kan je niet pakken

het komt aangegleden

legt zich over de dingen

en vraagt, merk mij op

laat mij je ogen openen

tot in je fundamenten

die je nu pas werkelijk

leert kennen

wil mij niet doorgronden

maar laat mij binnensijpelen

in je vlees en het legen

gewichtloos als vogels

als dons

aan de wolken verwant

geef mij je huid

ik zal haar doen stralen

herinnering aan de gloed

in het aardse hart

daarna, laat mij weer gaan

ik zal altijd met je zijn.

Herman Coenen

juni 2021

Andere dagen

Sinds begin april 2020 schrijf ik korte stukjes, miniaturen, over wat ik beleef in deze tijd, bevangen door het corona-virus. Observaties aan de rand van het maatschappelijk gebeuren.

Hier de eerste vijf.

1.

Tijdloos

In deze dagen zoek ik het tijdloze. Dat wat te klein is om in het vizier van alles wat vandaag regeert, gevangen te raken. Of te groot. Het speenkruid dat met zijn spitse gele sterpunten zich aan mijn ogen vasthecht, hoe hard ik ook over het fietspad raas. De intens ijle hemel die me opeens weer het woord ‘ceruleaan’ te binnen brengt. Zwevend anderhalve meter boven de grond op mijn dunne racebandjes zit ik weer te aquarelleren. Het was altijd zoeken om de kleur van die typische voorjaarsluchten goed te treffen. Vaak kwam ik uit op ceruleaan.

Het tijdloze, is dat ook vroeger? Of is wat vroeger gebeurde inmiddels zozeer uit de tijd gevallen dat het, uitgebeend, iets van het merg van ongrijpbare essenties laat doorschemeren? Hoe dan ook, ik fiets. Buiten de stad. Dat is, méér dan vorig jaar toen ik het ook deed, onderdeel van het bewegingsrepertoire van de huidige tijd. Maar het groen en geel en bruin dat langs me heen flitst, is tijdloos. Zoals ook de immense strak blauwe koepel die over dit alles heen huift. En het onbeschrijflijk felle licht dat daaruit neerdaalt op alles hier beneden. 

Herman Coenen, Woensdagmiddag 1 april 2020

2.

Buitenstem

Ik loop naar het brievenkastje in de voorkamer. Mijn ochtendkrant.

Maar voor ik het deurtje opentrek, houd ik in. Vanmorgen niet. Niet al het nieuws dat ik weer ga tegenkomen. Al die berichten, cijfers, statistieken, koppen. Het gaat maar door, overal om me heen gaat het door, op de radio, op tv, op internet. Die ononderbroken stroom van verhalen, één onderwerp in duizend vertakkingen en varianten. Al die stemmen, steeds hetzelfde bevestigend.

Ik leg een langspeelplaat op de draaitafel. Laat de arm met de naald zakken. Ga zitten.

Een viool klinkt door de kamer, een orkest. Bach. Stem buiten het koor. Eenling zwervend in een ruimte die niet is bezet. Leegte. De onderkant van alles wat zich vandaag zo overheersend presenteert. Een miniem gaatje dat zich in de vloer boort. Onderaardse houtworm.

Het vanzelfsprekende, de machinerie van de dagelijkse conversatie, stoppen. Een halt toe roepen.

En dan zien wat gebeurt, wat verschijnt, hoorbaar wordt. Een on-geluid, de foto in negatief.

He, het is stil. Ik moet de plaat omdraaien.

Of niet meer? 

Herman Coenen, Donderdagmorgen 2 april 2020

3.

Gast

Hij zwijgt. Zegt niets. Er komt geen woord uit hem. En dat zal nooit anders zijn.

Hoe weldadig. Als ik het ongemakkelijke van zijn stilte, die ondoorgrondelijkheid, voorbij ben, voel ik wat een verademing dit is. Geen commentaar, geen mening, geen bezwerende overtuiging die mijn deelname, mijn instemming of mobilisering opeist.

Zojuist zat hij midden op de kamervloer. Daarvóór was hij al enkele uren hier binnen terwijl ik bezig was. Lag languit op de zachte rug van de bank, opgerold op het blauwe doek over de zitting, later zag ik hem in het kuiltje van de fauteuil aan het achterraam. Overal waar ik mijn favoriete rustplekken heb, ligt hij. Ook buiten in de tuinstoel – onder voorwaarde dat het turquoise kussen er ook is.

Hij is niet eens van mij. Poes van de buren. Grijze roofkat van de schuurdaken, de schuttingen. Springt aan het eind van de dag uit mijn groen naar de top van de afgezaagde boomstronk, wacht, zet aan en verdwijnt met een lenige salto, vluchtig de bovenrand van de klimopheg aantikkend, naar zijn nachtverblijf. En laat mij achter met een afdruk in mijn ziel, een zacht smeulende stilte, herinnering aan een ver oord, oorsprong waar ik ooit moet zijn geweest.

Herman Coenen, Donderdagmiddag 2 april 2020

4. 

Samenhang

Onderweg, een groot donzig wit lichaam, afgeplat rond, boven de velden. Hier nu boven de teil vol zwart water, mugjes gewichtloos dansend, frivole zonvangers. Ik op een stoel in het nog felle warme licht. Straks is het avond.

Wat wil je zeggen? Er is niets te zeggen. Alles fenomenen, verschijnend, zich een poos vastklampend aan de draden van de tijd en weer verdwijnend. Afgelost door nieuwe verschijningen, lijkend op de vorige, maar nooit dezelfde. Zelfs beschouwingen als deze ontstaan, klinken kort in de ruimte en worden vervangen door andere, gelijkend, verwant. Geen heeft een bestaan in zichzelf, voor zichzelf, elk verwijst naar iets dat zich niet laat uitdrukken en aan elke waarneming ontsnapt.

Al wat verschijnt danst als de muggen boven de zinken teil, rijst als de wassende maan boven het land, ondergaat de schoonheid als de man in de zon op de stoel, en voedt zich met haar. Ook als de avond valt en alles door duister wordt omhuld, blijft dat wat zich niet laat uitdrukken en waarnaar ze alle verwijzen, gretig reiken, waarnaar ze toe groeien.

Herman Coenen, Zaterdagmiddag 4 april 2020

5.

Troost en vuur

Er is de vergankelijkheid. Het besef dat we maar korreltjes zand zijn, verwaaiend op de wind, nu deze kant uit, dan die. Er zijn de grote bewegingen, de catastrofes. De ramingen en prognoses, cijfers met zoveel nullen.

Maar er is tegelijkertijd dit. 

Zojuist klik ik mijn mobiele telefoon uit en voel de vriendschap. We zeiden, genoeg zo, stoppen nu, en konden niet stoppen, veel liefs mijn vriend…, bye-bye…, bye-bye…, bye…, ja bye… Zo’n intens gesprek, steeds verder de diepte in. Elkaar intussen al meerdere weken niet gezien. Wel wandelen, niet wandelen? Voorzichtig zijn…

In het begin, toen al zoveel stil werd gelegd, was hij depressief. De blokkade van theaters en concertzalen, zijn werk, de muziek, de optredens, zijn inkomen – maar vooral het alleen zijn, zo zwaar. Inmiddels heeft hij zijn draai gevonden, zo goed en zo kwaad als het kan. Nee, geen behoefte aan creativiteit, zoals anderen. Die en die, al zoveel nieuwe stukken geschreven. Bruisende ideeën alom. Hij niet. Totaal geen zin om zijn instrument in de handen te nemen. Muziek komt bij hem als ze wil komen. En ze komt puur en alleen vanuit vreugde. Dan is ze zoals ze bij hem altijd is: buitengewoon.

Hij kijkt nu films, telefoneert met vrienden, skype’t met zijn moeder in het verre land, met zijn vriendin in een ander ver land. Doet dingen waaraan hij anders niet toekomt. En hij beaamt wat ik zeg, het thuis zitten, de stilte, het nietsdoen, brengen onvermoede stromen op gang. Volg maar wat er in je opkomt, dwing jezelf tot niets, luister wat er diep in je spreekt.

We voelen weer de band, de verwantschap. Twee eigensoortige, niet-inpasbare exemplaren. Wees jezelf, wat de stemmen op facebook er ook van vinden. Doe niets omdat de buitenwacht dat van je verwacht. Wees passief als dat is wat zich van binnen opdringt. Schil een appel, drink thee. Mijmer, droom. Je weet niet wat daar geboren wordt.

Herman Coenen, Zaterdagavond 4 april 2020

Crisisdagen; en de kunst? twee beschouwingen

maart 2020

1. Een ongekende toestand

Vorige week dinsdag was ik met mijn dochter in het Rijksmuseum. Het was er ongekend rustig. Op vrijdag  stond in de Volkskrant een foto van de ontvangsthal: glanzend, leeg, geen mens. Het museum gesloten. 

Op donderdag zou ik naar Maastricht reizen: ik had kaarten voor een dansstuk waarbij twee vrienden muziek zouden maken. In de middag, na de persconferentie van premier, minister en RIVM-voorman, kwam de afzegging van het theater. Aan de telefoon sprak ik mijn vriend, een van de twee muzikanten. Hij was ontdaan, machteloos. Niet alleen deze voorstelling, maar al zijn optredens voor de komende tijd waren stilgelegd. Weg inkomsten, weg focus. Ontreddering.

We zijn het weekend voorbij en de stilte heeft zich verder uitgebreid. Onderwijs gestaakt, bibliotheken, theaters en andere instellingen dicht, café’s en restaurants gesloten. Het openbare leven, het altijd op volle toeren draaiend mechaniek, ligt plat. Vreemde leegte in de straten. Kinderen voetballen en ravotten in de achtertuin.

Zondagmiddag wilde ik naar buiten. Al was de wind stevig en koud, toch een uur op de fiets. De wijk uit, fietspad weg van de stad. Dennen, velden, boerderijen, dorp in de verte. Oef, harde tegenwind. Tempo terugnemen, gestaag doorgaan. Af en toe een wandelaar voorbij. Weer een bosrand, fietsen in de luwte. En dan vanaf een bepaald punt, eindelijk wind in de rug, lekker draaien, vaart maken. Het fietspad een lange rechte tunnel voor me, onder elzen en kale eiken. In de berm bruin afgevallen hout, met hier en daar kleurige flitsen, paars bloeiende maagdenpalm, het geel van paardenbloemen. Boven mijn hoofd het melodieuze zagen en ritmisch piepen van mezen… Een merel hipt over het asfalt.

Ik voel hoe dit me lostrekt, mijn zintuigen nieuw maakt, bevrijdt uit de zware wolk die over de stad hangt en daar het leven, denken, doen en laten in zijn ban houdt. Hebben we geen nieuwe zintuigen nodig? Een leeg en onbevangen gemoed, vrij van angst en dwingende gedachten?

Ik kom terug de stad in, voel me verjongd. Maar ’s avonds zit ik er weer midden in. Telefoongesprek, elkaar aanmoedigen: heb geen angst. Maar ja, dat alleen al toont de dreiging. En de grappen van Arjen Lubach op tv (echt goed!) laten de onrust weer verhevigd opkomen uit het bedje van maagdenpalm en paardebloem waarin ze even had liggen sluimeren.

Dit hebben we nog niet meegemaakt. Het is een aanslag (waar vandaan… een losgeslagen, ongrijpbare onder-natuur?) op de maatschappij zoals we haar kennen en op ons door dit systeem gevormd wereldbeeld.

Het doet me denken aan Nine-Eleven met de instorting van de Twin Towers. Ook toen drong plotseling tot je door: dit zou wel eens het einde van een periode kunnen zijn, vanzelfsprekendheden die voor onomstotelijk werden gehouden gelden niet meer. In die dagen hadden we nog een ontsnapping (al bleek ook die al spoedig niet meer houdbaar): het gebeurde aan de andere kant van de oceaan. Nu is het onheil overal, in je eigen land, je eigen stad, je eigen straat. En de vijand is onzichtbaar, hij kan zich hebben genesteld in een hoestende voorbijganger.

Het is een ontregeling waar de plotseling invallende winters uit het verleden en de tot nog toe bekende griep-epidemieën kinderspel bij lijken. Enerzijds is er het snel stijgend aantal zieken die thuis zitten of in de overbelaste ziekenhuizen liggen. Er zijn de mensen die ons ontvallen. En er is de onzekerheid en angst van velen.

Anderzijds zijn er de elkaar opvolgende (‘opschalende’) maatregelen van de overheid. Deze blijkt nu meer dan ooit uit gewone mensen te bestaan, weliswaar professioneel bedreven in het politieke spel en het nemen van bestuursmatig verdedigbare beslissingen, maar belaagd door dezelfde onzekerheid als ieder ander op dit moment. Slagvaardig bestuur maakt plaats voor aarzelen, redeneren, tasten in het duister. Maar zou het anders kunnen? Deze omstandigheden zijn hoogstens in science fiction-boeken te vinden. Geen opleiding of voorafgaande carrière bevat er scenario’s of oefenmateriaal voor. En eigenlijk komt nu vol in het licht te staan wat altijd al zo was: samenlevingen worden geregeerd door eenvoudige stervelingen. Het hebben van macht is geen garantie voor het verkeren in een hoger bewustzijn. Alleen in autoritaire en autocratische systemen kan het geloof daarin er met harde middelen worden ingeramd.

Dinsdagavond 16 maart sprak premier Rutte de burgers van dit land toe. Het werd mij (en aan de reacties bij Mathijs van Nieuwkerk op tv en bij Lex Bohlmeyer op radio 4 te horen, was ik niet de enige) warm om het hart, te horen hoe het bestuurlijke tasten toch een zicht op de situatie oplevert dat realistisch is, nuchter en tegelijk menselijk en betrokken. Sociale onthouding, (flexibele) discipline, we komen er niet langs. En tegelijkertijd klinkt er kameraadschap door bij deze vaak wat luchthartig opererende leider. Solidariteit, het besef van gezamenlijkheid en deelgenootschap, is wat we nu (en wanneer trouwens niet?) nodig hebben. Het was aanwezig in zijn woorden.

Hartverwarmend ook is de golf van inzet en betrokkenheid op elkaar, van creatieve ideeën die deze dagen op gang blijkt te komen. Vele initiatieven zien het licht. Onder de laag van de bekende maatschappelijke routine, zo gekleurd door de kille adem van neoliberalisme (‘ieder voor zich, winst voor de sterksten’), roert zich iets dat er kennelijk altijd wel zat, maar te weinig kans kreeg zich te manifesteren. We zien elkaar en voelen, ook buiten de privé-sfeer, meer voor elkaar dan de maatschappelijke machinerie leek toe te staan. Zou het kunnen dat er, juist in deze crisistijd, hoopvolle uitzichten ontstaan?

En de sector van kunst en cultuur die zo hard getroffen wordt, is zij in staat de klappen op te vangen? Is er wellicht nu een bijzondere taak voor haar weggelegd?

Quarantaine

Als nu alles onbereikbaar wordt

de wereld krimpt van aardbol

tot stad en omstreken, je straat

je eigen huis, de kamer,

het vreemde alleen bij je

binnen komt door radio, tv,

internet en, o wonder, de boeken

die je nog op zolder had, bewaard

uit oude tijden toen ze ongemerkt 

je ooghoeken verlieten. Je kijkt weer

door het sleutelgat en de wereld 

is terug zoals hij was, oneindig.

Herman Coenen

(gepubliceerd op www.brabantcultureel.nl)

2. Kunst en cultuur in dagen van crisis

Geel

Het is een moment

de citroenvlinder, wonderlijk

om te noemen – te koud nog,

te pril en voordat je de stoel goed

hebt gezet in het bad van zonlicht 

dat je jezelf had toebedacht,

alweer verdwenen. Onrustige wind,

wolken, het woelt. Maar genoeg

dit kort stroboscopisch geel,

onbeslist waarheen, om de duizend

stemmen die het allemaal weten

te smoren. Met zijn frêle vleugels

fiere heraut van weinig en minder.      

             

Herman Coenen

Ik zit in de tuin te schrijven. Rondom gonst en ronkt de stad, maar minder luid dan gewoonlijk. (Er wordt gerapporteerd: de lucht om ons heen wordt schoner.) In de aan elkaar grenzende tuinen, op schuurtjes, in struiken en bomen zitten vogels te roepen, uitbundig. Deze concertzaal gaat niet dicht. Ze lijken zelfs luider en vrolijker te klinken nu de menselijke economie in een trager tempo draait, op vele plaatsen hapert. Het is een vreemde paradox: het maatschappelijk groeisel laat de bladeren hangen, terwijl de natuur op openbreken staat. Herman Gorter, je schreef het in 1888, mogen we je vandaag weer aanhalen?

Een nieuwe lente en een nieuw geluid:        

Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,

Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht

In een oud stadje, langs de watergracht –

In huis was t donker, maar de stille straat

Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat

Nog licht, er viel een gouden blanke schijn

Over de gevels in het raamkozijn.

Dan blies een jongen als een orgelpijp,

De klanken schudden in de lucht zo rijp

Als jonge kersen, wen een lentewind

In ’t bosje opgaat en zijn reis begint.’

Is het onbeschaamd, nu zulke hoopvolle regels te citeren? Of deze luchthartige, van Pierre Kemp:

Excuse

Ik ben niet gekomen om er te komen,

ik ben er maar zon beetje heengegaan,

omdat langs de weg zulke hoge bomen

boven zulke kleine bloempjes staan.

Maar nu ik hier sta, nuik erken,

dat ik werkelijk gekomen ben.

Poëzie, kunst, op welk moment ze ook maar tot je komen, er ligt vrijheid in geborgen. Als kinderen die blijven spelen, zelfs op de puinhopen van gebombardeerde huizen (zoals ik onlangs zag in de film ‘For Sama’, gemaakt in Aleppo in 2016). Ze nodigen je uit en verleiden je, anders te kijken dan de omstandigheden lijken te dicteren.

Het huidige moment roept iets op dat we niet gewend zijn: leegte, afwezigheid van de vertrouwde drukte en haast. Leemte. Mensen zijn de richting kwijt, doelgerichtheid, het gareel van plichten en routines. We zijn onzeker. Wat is dit en waar gaat het naar toe? We weten het niet.

Natuurlijk wordt er vanuit de overheid hard gewerkt aan het overeind houden van sociaal-economische zekerheid. Het aangekondigde noodplan (dat herinnert aan het steeds maar weer onder de mat geveegde idee van een basisinkomen voor iedereen) moet getroffen burgers, bedrijven, werknemers en zzp’ers, inclusief de vele werkenden in de kunst- en cultuursector, financieel compenseren. Dat gaat – voorlopig – wel goed komen, als de instanties hun werk naar behoren doen.

Maar er is een andere, dieper liggende onzekerheid. En deze raakt aan de twijfel die de laatste decennia toch al is gegroeid: kan deze samenleving zo verder? Zijn de stijl en vormen waarin wij leven, werken, produceren en consumeren, niet alleen in het Westen maar wereldwijd, nog wel houdbaar? Gezien de problemen die groeiende zijn en alleen nog toenemen (klimaatverandering, vervuiling, energieschaarste, stijgende oceanen, voedseltekorten, toenemende droogte, volksverhuizingen, eenzaamheid en psychische malaise in urbane gebieden) zouden we de huidige crisis kunnen beschouwen en gebruiken als een oefening. Een oefening in wat? In anders leven.

Stilte, leegte. Ze zijn niet het boze fantoom dat we in ons dagelijks leven maar steeds proberen te ontlopen. Ze bevatten kostbare schatten. Wie nu oplet, ziet hoeveel beweging ze oproepen. Creatieve initiatieven gericht op wederzijdse steun en verbinding. Het uitdiepen van de stilte en haar positieve gaven in vele vormen van spirituele verdieping. En steeds weer: kunst, vaak met de moderne media als overgebleven doorgeefluik. Mensen grijpen naar boeken, luisteren en kijken naar muziek via radio, virtuele rondleidingen in musea via internet. Kunstenaars werken aan nieuwe ideeën. Of ideeën die al lagen te broeden, maar nog niet tot uitvoering kwamen.

En niet alleen professionele kunstenaars zijn actief. In vele huizen wordt de piano weer aangeraakt. Hoeveel 

poëtische regels worden er deze dagen niet ongezien geschreven? Op hoeveel tafels liggen weer stiften, kleurpotloden? De oefeningen die ik mijn buren gisteren in hun tuin zag doen, het was een intens en vrolijk ballet op een levend, groen laken. 

Stil zijn, niet weten, doelloosheid – het zijn de bronnen bij uitstek van de kunst. Cultuur, haar wijdere bedding en ons aller domein, komt in essentie voort uit het inhouden van de pas, stilstaan en om je heen kijken: waar ben ik, wat is deze werkelijkheid, wie zijn wij en waartoe bestaan we? Het is de vernieuwing die open gaat wanneer we het bekende en gebruikelijke niet continueren. Beiden, kunst en cultuur, groeien uit de spleten in de bodem, die we kunnen ontdekken als we ons durven overgeven aan niets doen en niets weten.

Wat geeft kunst ons? Exploratie, vinding, het aftasten van onbekende mogelijkheden. Hoe hard hebben we die niet nodig op dit moment in de geschiedenis? Hierin staat kunst op gelijke hoogte met wetenschap en techniek. En wat ze, meer dan beide laatsten, kan opwekken is een hernieuwd besef van ons menszijn, de kwetsbaarheid en de rijkdom ervan. Ze bevestigt onze gezamenlijkheid en verbondenheid met natuur, aarde, kosmos. Kunst helpt ons contact te maken met de wijde waaier van ons gevoel, onze intuïtie, het onmetelijke bewustzijn in ons en om ons heen, de bron waaruit alles voortkomt. In haar herleeft onze oorspronkelijke argeloosheid. Ze is verwondering. En steeds weer herinnert ze ons aan het eerste en het laatste: de liefde.

Muziek is het ultieme voorbeeld. Zij raakt iets onuitsprekelijks aan. Doorkruist de begrenzing van onze huid, geeft troost, bemoedigt, brengt ons in extase. Hoor hoe Lavinia Meyer op haar harp Philip Glass speelt,  hoe Jeroen van Vliet in ‘Wait’ de piano streelt, hoor ‘My own king am I’ op de adem van Eric Vloeimans met zijn trompet. Laat Reinbert de Leeuw weer Bachs Mattheuspassie dirigeren, trek Mozart, Purcell,  Hildegard von Bingen uit de kast. Luister naar Rabih Abou-Khalil of Anouar Brahem op de Arabische oud, naar Gurdieffs  melodieën met de warme melancholie van de duduk, naar de liederen van Dowland, de mystiek van Arvo Pärt, de vreugde in ‘Pieces of Africa’ door het Kronos-quartet. Muziek voert je naar ruimtes vrij van pijn, angst of duisternis. 

Kunst ontstaat. Een noodplan is in deze zin niet nodig. Het artistieke laat zich niet sturen en hoeft niet geregeld te worden. Het is het menselijk bloed dat kruipt waar het niet gaan kan, het wonder dat zich in ons voltrekt. Creatie zet zich door, ondanks alles, zelfs versterkt door de weerstand die ze ondervindt. Wat haar kan helpen bloeien, is erkenning van haar belang, waardering voor wat ze in dagen als deze voor ons doet.

Vurige tongen

We hebben een windvlaag nodig

weer een keer zon stormwind

van boven de wolkentempels

rechtstreeks uit de zon

die onze hoofden in brand zet

likkende tongen van vuur

uitslaand, dat niemand een ander

nog mis kan verstaan, harten

uit hun wanden worden bevrijd

zielen uit hun lijfelijke banden

wij alle talen spreken en allen

deze ene: poëzie. 

  Dat poëzie 

de wereld te hulp mag schieten

ongewapend, ontwapenend, zonder

zucht naar wat dan ook. De veldheren

de schoolmeesters, de zakenlieden in ons 

doen verwaaien, 

  onstuimige zee van argeloze min.

Herman Coenen

( Gepubliceerd op www.brabantcultureel.nl)

Bovenstaande twee artikelen werden in maart 2020 gepubliceerd op http://www.classic.nl

Uiterwaarden

 

 

Zaterdag 12 maart 2016,  Millingerwaard, langs de Waal bij Nijmegen:

Li An Phoa (Spring College) organiseert een wandeling door de uiterwaarden, met de Chinese natuurfilmer John D Liu. Een groep van zestig, meest jonge mensen, neemt deel. Inspirerende verhalen, dringend: het is hoog tijd, de natuur meer aandacht te geven, onze economie om te buigen…

Hier zes gedichten, geschreven tijdens deze wandeling:

 

Uiterwaarden

1.

Terwijl hij sprak van

total colonization of the planet

gakte boven het water een vogel

en het gele pompmachien

bromde genoeglijk verder

 

we stonden op jonge grond

 

2.

De bomen komen terug!

Laat de weilanden over aan zichzelf

de wind de regen de rivier trekvogels

de niet thuis te brengen geluiden in de houtwal

hoor ze klagen hoor ze

voorzichtig juichen

 

3.

Boom was ik

nu ben ik een rotspunt

takken aan mijn voet

ben ik het huis

warme herberg

van wie mij vindt

met of zonder vleugels

 

4.

Hier in deze klei

heeft alles stem wat groeit

het trillend gras de bladerloze struik

zon die zich tussen de doornen wurmt

de onzichtbare vogels met hun ratelend concert

zelfs de machinale pomp

die je van kilometers ver kunt horen

 

5.

Het Amerikaans accent

heeft onmiskenbare golvende lijnen

die je doen geloven of je wil of niet

wat de klinkers de medeklinkers zeggen

 

er zijn nuchterder talen op de wereld

 

6.

Er was geen tafel er was zand

drooggevallen waar de rivier zich had teruggetrokken

er was voedsel toebereid meegebracht in tassen

er waren kannen thee er waren afgebroken takken

boomstammen schaduwen en er waren stemmen

aandacht ogen er was luisteren

 

en zij verteerden droegen het verder

in de stilte van hun weefsels

 

*

Gedichtendag 2016 Wat doet een gedicht? Het gedicht wikkelt zich in. Als een rups die zich inspint met kleverige draden, een lelijk gekleurd vlies. Daar hangt het, aan een stekelige tak en doet niets. Een hele tijd niets. Zo laat het gedicht zich zien. Open en bloot voor ieder die het wil bekijken. Simpel, een niemen-dalletje. Maar het geeft zich niet prijs. Als je wil, kan je het platdrukken tussen je vingers. Wel een plakkerige, slijmerige boel. Maar de kern krijg je niet te pakken. Want er is geen kern. Pas als je het gedicht met rust laat, het beziet en dan heel lang er van af blijft, begint het te bewegen. Iets kronkelt, wurmt zich los, vouwt zich open. Langzaam, langzaam. Het blaast zich vol met lucht. Het wordt licht. Lacht om de zwaartekracht. Hoor hoe het lacht, het gedicht. En let op, het krijgt de wonderlijkste kleuren. Vleugels die niets anders dragen dan zichzelf. Het neemt je ogen mee, je oren, al je aandacht en opeens voel je je eigen zwaarte niet meer. Dat doet het gedicht. Herman Coenen

Mijn nieuwe voorstelling gaat van start in Haarlem

De voorstelling ‘Ruimtes’ die ik vanaf 2012 op diverse plaatsen in Nederland heb gespeeld, krijgt een vervolg: ‘Niet van hier… en toch’. Ziehier de aankondiging.

Lichthuis, Haarlem

Zondagmiddag 22 november

14:00 u.

Herman Coenen

Niet van hier… en toch

Solitaire kampeerder, rijdt met zijn auto door Europa, fietst over Alpenreuzen. En staat dan stil bij een bloeiend plantje in de rotswand langs de weg. Trek naar de verte, aandacht voor het minieme. En overal speelt licht. In de mensen die hij ontmoet, de vogels in de achtertuin, muziek die hij hoort. Het mysterie is overal. Maar regelmatig bekruipt hem de onrust over de wereld van vandaag. Hoe moet dat allemaal? En wat kan zo’n immer verwonderde dichter nou aanrichten?

Herman Coenen schildert miniaturen, met de pen, met de concertina, met kleine bewegingsfantasieën. Hij vertelt, leest voor, maakt muziek, spreekt zijn publiek aan met korte verhalen, persoonlijk en herkenbaar. In de stilte die hij oproept is er ruimte tot mijmeren, jezelf zien, om je heen kijken, dankbaar, weemoedig, verbaasd, hoopvol.

Plaats: Het Lichthuis (op begraafplaats St. Jozef), Vergierdeweg 456, 2026 BJ Haarlem

Aanvang: 14.00 uur, zaal open vanaf 13.30 uur

Entree: € 6.00, inclusief koffie en thee

Parkeren: Voldoende gratis parkeerplaats op het terrein zelf

Reservering en informatie: Brigit Frielink, bfrielink@hetnet.nl, 06 12 75 85 04

Na afloop: Gelegenheid tot ‘na-zit’

Brabant Cultureel publiceert

Momenteel staat op de site van het e-tijdschrift Brabant Cultureel mijn gedicht over de bomen in mijn straat en daarop aansluitend een niet gehouden toespraak voor gemeenteraad en stadsbestuur van Tilburg.

Zie: http://www.cubra.nl/specialebijdragen/BrabantCultureel/index_201505_tijdelijk.htm

Hoopje veren

Hoopje veren

Klauwend tegen de muur

omhoog dwarrelend blad met muziek

juichkreetjes om het nat het omgekeerde paasvuur in de struiken

de kameraden van een andere soort en kleurpatroon

in de opgaande stammen

 

tegen alles kan je aan

 

als het maar voor even is

jijzelf zonder gewicht

 

 

Herman Coenen

druilerige vrijdagmorgen

16 oktober 2015

 

Wat zo’n vogeltje, in een ooghoek gezien door het raam, niet kan oproepen! Sterk in al zijn nietigheid. Wat kan je er nog aan toevoegen? Laat zijn, en zijn kleine merkteken in je achterlaten..

 

 

En hier een ander moment bovendrijvend in de grondzee van de herinnering: Jaap de visboer komt langs met zijn kar. Hoor maar…

 

file://localhost/Users/hermancoenen/Downloads/wetransfer-e898a5/Herman%20Coenen-Ouwe%20bikkejaaa%20tot%206%20nov.mp3

 

Gedichtendag 2015

 

Gedichtendag: aan de bomen voor mijn huis is het niet te zien. De mus die van de ene naar de andere vliegt, laat zich er niet door uit zijn koers werpen. De man in de beige auto die net de hoek om rijdt, ook niet.

Alles gaat zijn gang.

Als dichter ben je dat gewend. Alles gaat zijn gang, of je nu iets schrijft of niet. En je kunt er wel moeilijk over doen, zo van ‘de wereld heeft geen oor voor poëzie’, maar zelf werk je er volop aan mee, ook jij bent voortdurend met allerlei dingen bezig. ‘Alles gaat zijn gang’ vindt in jezelf zijn grootste medeplichtige.

En dat is maar goed ook. Want de ‘gang’ die zich in alles voltrekt, is de vijver waarin je als dichter vist. Hij biedt je de overstelpende hoeveelheid materiaal waartussen de schilfers, snippers en  slierten zitten die je, roerend met je hand in dat water, tussen je vingers voelt samenklonteren. Je werpt het op de wal waar je zit en je kijkt ernaar, woelt erin, legt het uiteen. Voorzichtig, want er kan nog meer tussen zitten wat je niet verwacht.

Raar is dat: je vist dus niet met een hengel. Er is geen apparaat dat tot je beschikking staat. Je hebt geen zoekprogramma. Bij het dichten heb je alleen je eigen hand, waarmee je het doet. Een hand met een eigen bouw en gevoeligheid. Hij mag dan zo te zien wel op vele andere handen lijken, er is geen hand als de jouwe.

Dichten is een eigenaardig soort vissen, waarbij je in het vissen tegelijk ook het eigene van je hand leert kennen. Naarmate je het langer doet, raak je meer vertrouwd met waar deze hand zich toe aangetrokken voelt. Maar daar kan je je dan toch ook weer niet op baseren. Want hij doet regelmatig verrassende dingen.

Eigenlijk weet je dus niet waar je in het dichten op vist. Is het wel vis? Vaak blijk je iets heel anders te hebben gevangen dan wat je dacht te gaan vangen. Telkens weer kom je er achter: dichten is iets opsporen waarvan je niet eens wist dat je het zocht. Als het leven je al onophoudelijk voor verrassingen stelt, in het dichten is dat evenzeer zo. Misschien is gedichten maken wel bij uitstek het beoefenen van de kunst, het willen te laten.

Er is dus geen programma. Uitgevers, recensenten, redacteuren lopen, bij het uitvoeren van wat ze als ze hun verantwoordelijkheid zien, nogal eens in de val, definities en criteria te willen vaststellen van wat een goed gedicht zou zijn. Maar het ontstaansproces onttrekt zich steeds opnieuw aan de (door anderen of jezelf) gestelde regels. Het volgt zijn eigen ondoorgrondelijke wil, met zijn nukken en weerbarstigheden, zijn onverwachte openingen. En als dichter kun je daar alleen maar aan gehoorzamen. In die zin ben je de behoeder van een diepgaande vrijheid: de vrijheid tot luisteren, tot gehoor geven aan wat het ondefinieerbare in het hart van de woorden je vraagt te doen. En uiteindelijk is dat het ondefinieerbare in het hart van het leven, dat zich uitspreekt in de woorden die onder je hand tevoorschijn komen.

 

 

Schrijver

 

Hoe hij zich op zijn knieën voorover buigt

in het gras langs de bevroren vijver

zijn ogen dicht op de verkorste wouden

van microben de voorwereldlijke open plek

 

gouden oog van de hemel die hij

druipend in de kom van zijn handen

het huis in draagt van zijn gedicht

 

dat als glas de gezichten spiegelt

van wie het willen lezen, onvoorbereid

op de kou die hij er binnen bracht.

 

Herman Coenen

(Lezend in Jan Wolkers, Wintervitrines)

 

 

 

Handomdraai

 

Nog altijd zou ik je willen beschermen

tegen de poes die voor je ogen wordt overreden

de jonge leeuw op het filmpje die onwetend

het buffelkalfje martelt, het gruwelijks dat mensen

mensen aandoen, de rampen die onafwendbaar

de vensterbanken van je flat bestijgen, tegen de mist

die om je leven heen hangt

 

alles wegvegen in één handomdraai

het licht aandoen, zo we zijn weer thuis

de cv hoger en wat gaan we

voor spelletje doen onder de lamp

 

het zal weinig helpen

mijn goede bedoelingen niet

niet de invloed die ik zou willen aanwenden

voor doeltreffende acties, alles gaat door

ook jouw donker

 

of zou mijn knikkend luisteren

de knoop in mijn maag

al genoeg zijn geweest?

 

Herman Coenen

 

 

Opstel

 

Alsof ik het niet merkte

gleed het van zijn bergplaats onder mijn jas

naar de stenen alleen de donkere coniferen

en de lege struiken hadden het gezien

de meester raapte het op rolde het open

las

 

was er iets van eerbied in zijn stem

toen hij zei dat hij dit gevonden had?

hij stuurde het in naar de wedstrijd

en ik won

 

de eerste prijs voor mijn opstel

dat de lichtbeelden de gloeiende ogen

de stapels uitgeteerde lijken in zich had geborgen

het geheim onder mijn jas en de eenzame man

die in het kamp opengevouwen werd

tot liefde

 

ik was negen de jongste van de klas

wie wiegde mij om de pijn die nooit meer wilde helen?

 

Herman Coenen

 

 

Meester

 

Als hij dan weer

met wit krijt in zwierig schoonschrift

een verhaal op het schoolbord zette

 

en er in kleurige lijnen

sierlijke taferelen omheen drapeerde

hier en daar met de muis van zijn hand

het zachte stof dooreen vegend tot briljante tussentinten

 

wij in onze banken ademloos

de armen over elkaar

een onbewaakt zwaaiende voet

wachtten tot wij ook mochten

 

hij in de diepzeestilte die toen kwam

met ons mee zwom wijzend waarheen waarlangs

hier afzetten daar verborgen in het wier

de schittering van een onbekend wezen

dat je zelf uit het duister

te voorschijn toveren kan

 

werden alle cijfers tafels van een tot tien

regels van verbuiging en vervoeging komma

dubbele punt onderwerp gezegde lijdend

meewerkend voorwerp

 

en de metalen stem waarmee hij

het luid krakelend roedel moest tuchtigen

onderwerpen aan een wil die de zijne niet was –

 

onherkenbare snippers oude krant

verwaaid in een hoek van het schoolplein

waar nooit iemand kwam.

 

Herman Coenen

 

 

Woord

 

Het lege blad beschrijven

de stilte verbreken die als ijzige kou

heerst in het kabaal van de wereld

 

tussen de vele toegeworpen woorden

het ene vinden – aardse woonplaats

voor de thuisloze ziel.

 

Herman Coenen